Deel op facebook

Bruno Vanobbergen

Van stress naar steun: geef jongeren en gezinnen ademruimte. Dit is een oproep tot maatschappelijke verantwoordelijkheid

Lees het artikel hieronder of download de pdf

“We moeten jongeren opnieuw ruimte geven, ouders echt ontzorgen en het middenveld herstellen als plek van betekenis”, zegt Bruno Vanobbergen, directeur-generaal van Katholiek Onderwijs Vlaanderen. “Zorg wordt almaar verder uit de samenleving geduwd en overgeheveld naar instituties, terwijl het net omgekeerd zou moeten. Breng zorg weer naar de samenleving door anders om te gaan met tijd. De huidige tijdsdruk veroorzaakt stress, maar minder stress betekent meer veiligheid en welzijn. Het is een maatschappelijke verantwoordelijkheid om die stress serieus te nemen en er iets aan te doen.”

Bruno Vanobbergen is pedagoog en expert in kinderrechten en opvoedingsbeleid. Hij promoveerde aan de UGent met een proefschrift over de commercialisering van de leefwereld van kinderen. Tien jaar lang was hij Vlaams kinderrechtencommissaris. Vanaf 2019 leidde hij het agentschap Opgroeien, eerst als algemeen directeur en later als administrateur-generaal. Sinds 2024 is hij directeur-generaal van Katholiek Onderwijs Vlaanderen. Vanobbergen combineert academische diepgang met praktijkervaring en zet zich in voor kwaliteitsvol onderwijs en maatschappelijke betrokkenheid.

“Goede zorg begint voor mij altijd met mensen ernstig nemen. Dat betekent: luisteren naar wat er precies nodig is. Te vaak zie ik zorg vertrekken vanuit wat professionals denken dat nodig is, zonder dat ze echt begrijpen wat mensen zelf belangrijk vinden. Die paternalistische reflex miskent de unieke noden en perspectieven van de zorgontvanger.”

Bij kinderen en jongeren is dat nog duidelijker. Vaak leeft de reflex om voor hen te zorgen zonder hen eerst echt te bevragen. Als kinderrechtencommissaris heeft Bruno Vanobbergen dat sterk ervaren, vooral in de samenwerking met langdurig zieke kinderen. In gesprekken met artsen en ziekenhuizen werd dat heel zichtbaar: er gebeurt veel, maar de vraag of het vanuit het perspectief van het kind ook werkelijk betekenisvol is, wordt zelden gesteld.

“Goede zorg betekent ook: helder en eerlijk informeren. Mensen moeten de kans krijgen om mee te denken, keuzes te maken en actief betrokken te worden bij wat er met hen gebeurt. In die zin heeft goede zorg altijd een emancipatorisch karakter. Goede zorg versterkt mensen, helpt hen vooruit en draagt bij aan hun welzijn. Zorg moet altijd betekenisvol zijn voor wie ze ontvangt. Dat is voor mij de kern.”

Structureel vooruit, relationeel kwetsbaar

Er zijn vandaag structurele verbeteringen in de zorg. Veel sterker dan vroeger nemen we het perspectief van kinderen en jongeren mee. Er wordt vaker gewerkt vanuit kaders zoals kinderrechten, die als kapstok dienen. Dat is een duidelijke vooruitgang. De reflex om jongeren te betrekken, hun ervaringen te erkennen en hen goed te informeren is de afgelopen 10 à 15 jaar merkbaar gegroeid.

Toch wil Bruno Vanobbergen dat nuanceren. Naast die structurele vooruitgang is er ook een relationele component, die sterk persoonsafhankelijk blijft. Sommige professionals hebben van nature een houding van respect en ernst tegenover jongeren. Ze benaderen hen vanuit hun waardigheid en zoeken naar manieren om betekenisvol te zijn in hun leven. Maar die houding is niet altijd en overal vanzelfsprekend. Dat zie je in de jeugdhulp, de kinderopvang en ook vandaag nog in het onderwijs. “Dus ja, structureel zetten we stappen vooruit. Maar de relationele component - hoe mensen met jongeren omgaan - blijft iets waar we blijvend aandacht aan moeten geven en waarvoor we ons sterk moeten blijven inzetten”, benadrukt Bruno.

Dat heeft alles te maken met hoe we naar kinderen en jongeren kijken. “Je ziet nog steeds dezelfde dominante reflex terugkeren: kinderen en jongeren worden gezien als ‘nog-niet-mensen’, alsof ze er nog niet helemaal zijn, alsof ze nog niet meetellen. We benaderen hen nog vaak vanuit het idee dat ze iets nog niet weten of begrijpen. Dat ze nog niet klaar zijn om bepaalde dingen te bevatten en dat het daarom weinig zin heeft om daar rekening mee te houden. Maar dat klopt niet. Dat heb ik gemerkt bijvoorbeeld in gesprekken met jongeren die geconfronteerd worden met een levensbedreigende ziekte. Ze stellen heel existentiële vragen: Zal ik doodgaan? Wat betekent dat, doodgaan? Wat gebeurt er met mijn ouders, mijn broers en zussen?”

Dit toont aan dat jongeren, ook in moeilijke omstandigheden, heel goed in staat zijn om na te denken, te voelen en vragen te stellen die er echt toe doen. Het idee dat ze ‘nog niet’ zijn, doet hen tekort.

"Ik wil graag dat we de kindere serieus nemen, ook als ze iets zeggen dat misschien niet meteen logisch lijkt. Want vaak wordt dat weggewuifd alsof het niet belangrijk is, alsof het niet onder de voorwaarden valt om serieus genomen te worden."

Zorg zonder gelijkwaardigheid is geen zorg

Wat er gebeurt zodra mensen in een afhankelijke positie worden geduwd, daar gaat het om. Kinderen en jongeren belanden daar sneller in dan volwassenen, maar ook mensen in armoede worden gemakkelijk afhankelijk gemaakt. Dat zie je in de zorg, in het onderwijs, overal.

Het risico is dan dat we te weinig aandacht hebben voor de impact van ons handelen: in welke mate bepaalt datgene wat we doen het verdere traject van mensen? Dat hangt samen met de vraag: duwen we hen in een afhankelijke positie of gaan we met hen in een gelijkwaardige relatie staan? Nog altijd nemen veel professionals de feedback van kinderen niet ernstig. Ze vinden het grappig, maar luisteren niet echt. “Als samenleving hebben we daar stappen in gezet, maar ik blijf het overal zien”, stelt Bruno Vanobbergen vast. “Zeker bij kinderen en jongeren is het besef belangrijk dat het om medemensen gaat. Ook in de kinderopvang, waar je werkt met heel jonge kinderen. Het gemak waarmee verbaal geweld wordt gebruikt, blijft pijnlijk. Zoals: Wat is er nu verkeerd aan om tegen kinderen roepen? Want anders snappen ze het toch niet! Het wringt dat we daar zo weinig vooruitgang boeken, ondanks jarenlange inspanningen.”

In de omgang met kinderen wordt dat nog duidelijker. “Als ik een klas bezoek, loop ik vooraf even rond. Dan merk je hoe leerkrachten soms over kinderen praten terwijl ze vlakbij staan. Ze zijn aan het spelen, maar zijn oud genoeg om te beseffen: Hé, je hebt het over mij. Toch gebeurt het. Voor mij zijn dat kleine vormen van niet-zorgzaam omgaan met kindere”, verduidelijkt Bruno.

Het gaat in wezen over praktijken die afhankelijkheid creëren. Bruno heeft altijd geprobeerd om volwassenen en professionals inzicht te verschaffen in hoe kinderen betekenis geven aan wat er met hen gebeurt. Een onderzoek voor het Kinderrechtencommissariaat, over hoe zes- tot achtjarigen het label ADHD beleven, is hem sterk bijgebleven. Het maakte zichtbaar hoe taal kinderen vormt. Hoe je over hen spreekt, bepaalt ook hoe je je tegenover hen opstelt.

“Ik herinner me een jongen van zes die zichzelf tekende als een duivel. Ik had hem gevraagd: Teken eens hoe jij denkt dat de buitenwereld jou ziet. Dat kon een nonkel zijn, een vriendje, een leraar, of wie dan ook. Hij zei: Ik heb een duivel getekend. Hij voelde zich bekeken als iemand gevaarlijk, die af en toe botst of soms onvoorspelbare dingen doet. Later vroeg ik hem: Hoe zou je jezelf willen tonen aan de buitenwereld? Hij wou zich graag laten fotograferen in een innige omhelzing met zijn zus. Ik kan ook lief zijn, zei hij. Ik kan ook echt zorg dragen. En andere jongen tekende zichzelf als een virus in een computernetwerk. Ik ben degene die alles verstoort, zei hij. En die wou zich laten fotograferen op zijn bed, omringd door al zijn knuffels. Om te tonen: Zie je hoe zacht ik eigenlijk ben?”

Wat hier speelt, laat Bruno niet los: “Als je zulke beelden toont aan leerkrachten, niet om hen te culpabiliseren, maar om zichtbaar te maken hoe een kind zichzelf ziet en zich wil tonen, dan dringt de ongemakkelijke vraag zich op: wat gebeurt hier eigenlijk? Want als kinderen van zes, zeven jaar zichzelf op die manier tekenen, zich op die manier willen laten fotograferen, dan is dat materiaal om heel grondig bij stil te staan. Wat zegt dit over hun beleving en over hoe ze zich gezien voelen?"

Taal doet ertoe: wie jongeren wegzet, mist hun boodschap

Een dominant discours nestelt zich snel in ons taalgebruik. “Denk aan de jongeren die elke vrijdag betoogden voor het klimaat”, herinnert Bruno Vanobbergen zich. “We bestempelden hen meteen als klimaatspijbelaars. Een term met een negatieve bijklank, die hun engagement reduceerde tot schoolverzuim. De dominante reactie van de toenmalige beleidsmakers was afwijzend. Dat zijn gewoon jongeren die niet naar school willen. Hun boodschap werd niet ernstig genomen, laat staan dat er een echt gesprek op gang kwam.”

Die reflex om jongeren weg te zetten is hardnekkig en beperkt zich bovendien niet tot hen alleen. Ook mensen in armoede worden vaak gereduceerd tot hun situatie, alsof we precies weten waar alles vandaan komt. Het is vroeger ongetwijfeld nog schrijnender geweest. Denk aan de verhalen van historisch misbruik in de jeugdzorg: fysiek geweld, kinderen klein houden en weghouden uit hun familiale context. Maar dat betekent niet dat we vandaag mogen wegkijken. Integendeel, we moeten dit blijvend thematiseren.

Kinderen en jongeren geven voortdurend signalen. Eén thema keert telkens terug: ze voelen zich niet ernstig genomen, niet met respect benaderd. Dat raakt hen diep en laat blijvende sporen na. Door wel naast hen te gaan staan, niet boven hen maak je het verschil. In het onderwijs klinken dezelfde verhalen. De leraren die bijblijven, zijn diegenen die je ernstig namen, die iets wilden meegeven waarvan ze geloofden dat het voor jou betekenis had. Daar draait het om: de vraag of wat we doen werkelijk betekenisvol is.

“Ook in gesprekken met ouders en grootouders hoor ik vaak: Wat kunnen wij nog doen? Dan kaats ik de bal terug: Wanneer ben je betekenisvol voor je kinderen en kleinkinderen? Zorg dragen is meer dan praktische hulp, maar gaat om betekenisgeving.”

“Ik geef graag het voorbeeld van mijn schoonvader”, zegt Bruno, “hij werkt graag in de tuin en betrekt onze jongste kinderen daarbij. Samen planten ze, oogsten en eten ze tomaten en sla uit eigen grond. Hij vindt het belangrijk dat die kinderen in de aarde zitten te wroeten en dan merken dat de tomaten anders ruiken dan die van de supermarkt. Dat sommige groenten blutsen en builen hebben en er anders uitzien dan de perfecte groenten uit de winkel.“

“Dat is een zeer zorgzame, betekenisvolle act. Want dat gaat over de relatie tussen hem en zijn kleinkinderen, waarbij hij duidelijk wil meegeven wat voor hem belangrijk is. Maar tegelijk zit daar bij hem ook het besef: Ik zorg voor de jaren. Het is belangrijk dat we dit soort dingen doen.”

“Als de ene generatie klaagt over de andere, moeten we ons durven afvragen: Waar hebben wij steken laten vallen? Waarbij zijn wij misschien te weinig stil blijven staan? Zijn we betekenisvol geweest? Hebben we onze verantwoordelijkheid opgenomen? Want zorg is ook verantwoordelijkheid.”

Zorg is blijven staan in de spanning, dichtbij jongeren

Zorg, aandacht en betekenis, dat is wat jongeren vaak moeten missen. Jonge klimaatactivisten voelen dat heel scherp. Hun engagement werd meteen geframed als spijbelen, alsof hun boodschap er niet toe deed. “Dat is geen onschuldige framing, dat is wegzetten. En het gebeurt niet alleen rond klimaat”, stelt Bruno Vanobbergen scherp. “Ook in scholen worstelen jongeren met een gevoel van leegte, van gemis aan zingeving.”

“In de jeugdzorg klinkt vaak dezelfde vraag: Wie helpt ons om de grote vragen te begrijpen? In gemeenschapsinstellingen waren de meest geliefde personen vaak de aalmoezenier en de moslim-consulent. Zij werden zeer vaak geconsulteerd. Niet alleen op momenten dat zaken escaleerden, maar ook omdat jongeren dan nog meer de behoefte hadden om hierover te spreken. Ik heb het de voorbije tijd vaak tegen scholen en leerkrachten gezegd: We moeten die ruimte echt durven innemen. Je moet hierover met jonge mensen durven spreken.”

Zorg in de brede zin van het woord, betekent ook: ruimte maken voor jongeren om te leren en te durven in de wereld te staan. Maar dat gaat niet vanzelf. Zoiets vraagt van volwassenen dat ze zichzelf durven te tonen zoals ze zijn, niet alleen als professional, maar ook als mens. In de sector leeft vaak het idee dat je als professional afstand moet houden. Je toont je vooral in je rol, terwijl je persoonlijke leven buiten beeld blijft. Of je vader of moeder bent, zeg je liever niet. Want dat is privé.

Toch geloof Bruno dat het waardevol kan zijn om vanuit je professionele opdracht ook andere perspectieven met jongeren te delen. “De rollen die je opneemt in de samenleving maken deel uit van wie je bent en kunnen net bijdragen aan verbinding en vertrouwen. In het onderwijs leeft eenzelfde schroom: leerkrachten die hun kwetsbaarheid liever niet tonen. Terwijl zorg net betekent: durven in die spanning gaan staan. Jezelf mee op het spel zetten. Zo ontstaat er ruimte die je samen met jongeren kunt invullen.”

Bruno verwijst in deze context naar socioloog Willem Schinkel van de Erasmus Universiteit Rotterdam, die dit treffend verwoordt in zijn werk. Onze samenleving bulkt van meningen, maar mist overtuiging. Meningen blijven aan de oppervlakte, overtuigingen raken. Zorg vraagt overtuiging. Waarom ben je leerkracht, verpleegkundige, opvoeder? Wat leg je van jezelf in je werk? Kunnen we daarover spreken en die overtuigingen delen? Dat is veel betekenisvoller dan meningen uitwisselen.

(Omschrijving geïnspireerd op het gedachtegoed van Willem Schinkel, o.a. verwoord in De nieuwe democratie (2012) en diverse publieke bijdragen.)

Deprofessionalisering als verzet tegen verkokering in zorg en onderwijs

Katholiek Onderwijs Vlaanderen is inmiddels gestart met de oefening om na te gaan wat werken vanuit een christelijke inspiratie betekent. Voor Bruno Vanobbergen gaat dat niet zozeer of zeker niet alleen over katholieke identiteit in termen van zichtbare symbolen, maar over de vraag hoe dat fundament van waaruit je werkt, zichtbaar wordt in de dagelijkse praktijk op school.

“Wat betekent die inspiratie op momenten van spanning, bijvoorbeeld bij herhaald spijbelen? Als je denkt: Nu ben ik het beu, we zetten hem aan de deur. Doen we dat echt? Of durven we, zoals de literatuur het mooi verwoordt, in die wrijving te gaan staan en onszelf bevragen? We willen de komende jaren met scholen, klassen, leerkrachten en leerlingen die oefening gaan maken: wat betekent het om voluit in die spanning te gaan staan? In plaats van snel naar oplossingen te grijpen als uitsluiting of schorsing.”

“En nogmaals: het gaat mij niet om culpabiliseren. Als er handen tekort zijn in zorg en onderwijs, dan begrijp ik dat er snel gehandeld moet worden. Maar ik ben er wel van overtuigd dat, als we deze vragen ernstig nemen, we opnieuw mensen naar de zorg en naar het onderwijs kunnen halen. Als mensen zien: Ah, gaat het ook daarover. Dat is wat mij drijft. Als daar ruimte voor ontstaat, kunnen we echt iets betekenen.”

Bruno is een grote fan van de presentietheorie van Andries Baart, een zorg-ethische benadering die draait om relationeel werken enbewust aanwezig zijn bij de ander, vooral in zorg, welzijn en onderwijs. Het uitgangspunt is dat goede hulpverlening of begeleiding niet begint bij methodes of diagnoses, maar bij aansluiten op de leefwereld van de ander en een betekenisvolle relatie opbouwen. Vanuit de vraag over hoe durven we in nabijheid gaan staan.

“Het gaat om de houding die je als mens tegenover je medemens durft aan te nemen”, verduidelijkt Bruno. “Een positie die je bewust inneemt. Ik herinner me een moment uit een hulpverleningstraject in Leuven: een hulpverleenster en een moeder legden hun verhalen naast elkaar en ontdekten opvallende overeenkomsten. De ene zat daar als professional, de andere als ‘probleem’. Maar op dat ogenblik werd duidelijk hoe relatief die rollen zijn. Het had evengoed omgekeerd kunnen zijn. Zulke momenten zijn betekenisvol voor beide betrokkenen.”

“We moeten durven ‘deprofessionaliseren’ om opnieuw verbinding te maken. Dat betekent niet dat we onze deskundigheid loslaten, maar wel dat we het isolement van de eigen professie doorbreken. Dat zie ik ook in het onderwijs, waar ik vaak hoor: De leerkracht is geen sociaal werker. Maar wat betekent dat? Als we het pedagogische reduceren tot louter kennisoverdracht, snijden we een essentieel deel uit de professie weg: de relationele en maatschappelijke betrokkenheid.”

Gedeelde verantwoordelijkheid: niet doorverwijzen, maar bijschakelen

In onderwijs en zorg zijn de expertprofielen de voorbije jaren sterk toegenomen. Generalisten kregen steeds vaker het signaal om zich te beperken tot hun eigen stukje van het werkveld, de rest zou wel door specialisten worden opgepikt. Leerkrachten weten precies bij wie ze voor welk type leerling moeten zijn, maar dat leidt ook tot fragmentatie en verwarring.

“Vandaag kiezen we bewust voor een andere aanpak”, verduidelijkt Bruno. “Hoe bereiken we dat leerkrachten zich opnieuw competent en uitgerust voelen om met 90 procent van hun leerlingen zelf aan de slag te gaan? Zodat slechts een kleine groep extra ondersteuning nodig heeft en niet de helft van de klas.”

Het sterke van de huidige koers is volgens Bruno Vanobbergen “dat leerkrachten opnieuw voelen dat ze er zijn voor álle leerlingen. De lat ligt hoog en zorg dragen voor iedereen hoort bij hun opdracht. Maar door de veelheid aan individuele trajecten voelen leerkrachten zich soms niet meer verantwoordelijk voor een groot deel van hun klas. Leerlingen belanden in aparte circuits, en dat creëert afstand. Dat moeten we loslaten.”

“Je ziet dezelfde dynamiek in gemeenschapsinstellingen. We worden daar geconfronteerd met suïcide bij jongeren, ingrijpend en ernstig. Ik herinner me een gesprek met opvoeders na zo’n gebeurtenis. Ik vroeg: waar hebben jullie nood aan? Het eerste wat ze zeiden was: meer vorming rond EHBO. Ze wilden kunnen handelen op het moment zelf. Ik begreep die vraag, maar vond ze ook confronterend. Ik had eerder gedacht aan verdieping, aan tijd om met jongeren te spreken, om preventief te werken. Maar de focus lag helemaal op het einde van het continuüm: het is gebeurd, nu moeten we curatief handelen. Je merkt ook hoe zulke situaties worden doorgeschoven. Dat is voor de psychologen, voor de therapeuten. Maar ik denk dat iedereen moet leren omgaan met trauma en kwetsuren? Dat is toch niet alleen voor de psychologen. Dat is voor ons allemaal.”

Gedeelde verantwoordelijkheid moet het leidend principe worden, maar in de praktijk raakt ze vaak versnipperd over talloze deelverantwoordelijkheden. Daardoor voelt niemand zich echt verantwoordelijk, wat zichtbaar wordt aan casustafels met soms vijftien professionals, maar zonder duidelijk eigenaarschap. Die fragmentatie is nefast, al zijn er positieve evoluties, vooral in de samenwerking tussen onderwijs en welzijn. Toch schuift een school vaak haar verantwoordelijkheid af bij een definitieve uitsluiting, terwijl ze samen met het CLB instaat voor het vinden van een nieuwe plek. Intussen hangen duizenden jongeren thuis of op straat. De centrale vraag blijft: wie neemt verantwoordelijkheid?

"Iedereen doet hetzelfde: we bellen. Het sociaal dienstencentrum belt, het CLB belt, het CAW belt. Allemaal op zoek naar een oplossing. Het is geen karikatuur, maar een pijnlijke realiteit: iedereen belt, maar tot echte oplossingen komen we doorgaans niet."

“Het heeft weinig zin om welzijn pas in te schakelen wanneer de situatie op school escaleert. Een effectievere aanpak vertrekt vanuit vroegtijdige samenwerking: vanaf de start samen rond de leerling gaan zitten en nagaan wat nodig is om hem of haar te ondersteunen. Dat is gedeelde verantwoordelijkheid”, beklemtoont Bruno. “Vandaag zijn er eerste tekenen dat deze aanpak ingang vindt. Dat stemt hoopvol.”

Het agentschap Opgroeien heeft, onder impuls van Vanobbergen, gekozen voor de term ‘bijschakelen’ in plaats van ‘doorverwijzen’. Doorverwijzen schuift verantwoordelijkheid af, terwijl bijschakelen samenwerking veronderstelt. De jongere blijft in de voorziening, of op school, maar ondersteuning gebeurt gezamenlijk. Die mindset is nodig.

Echte verandering komt van onderuit

Echte verandering ontstaat van onderuit, niet via opgelegde modellen. Mensen die vanuit kwaadheid en hoop op zoek gaan naar nieuwe wegen verdienen ruimte en erkenning. Laagdrempelige initiatieven voor jongeren zoals de TEJO-huizen en de OverKop-huizen tonen hoe lokaal engagement kan uitgroeien tot een breed gedragen netwerk. Hun kracht ligt in nabijheid, vertrouwen en samenwerking. “Maar wat van onderuit groeit, raakt vaak ingekapseld. Het blijft een uitdaging om zulke initiatieven te ondersteunen zonder ze te verstarren, zodat hun kracht behouden blijft”, geeft Bruno Vanobbergen toe.

“Dat is ook de insteek van School voor Iedereen: geen opgelegd model, maar kapstokken waarmee scholen van onderuit kunnen bouwen. Ondersteun dat, maak het zichtbaar, laat anderen komen kijken. Zo ontstaat verandering.”

Jongeren tonen de weg

Jongeren nemen vandaag zelf initiatief om het collectieve te versterken. Kamino is daar een treffend voorbeeld van. Dat is een netwerk van jongeren met katholieke wortels en een brede kijk op spiritualiteit, die samenkomen rond zingeving, betekenis en gemeenschapsvorming. Niet meer rond structuren, maar rond leven en samenleven.

Dat soort engagement toont dat jongeren hun weg zoeken in een samenleving die daar weinig ruimte voor biedt. Wanneer die zoektocht onvoldoende ondersteuning krijgt, is het logisch dat jongeren hun eigen pad kiezen. Kennis blijft belangrijk, maar moet in dienst staan van leren leven en samenleven en niet van hogere scores op internationale rankings.

Veel jongeren haken af van het bestaande systeem en zijn op zoek naar betekenis in wat ze doen, maar krijgen daar maatschappelijk nog te weinig erkenning voor.

"Als wereldleiderschap blijft steken in ego en kortetermijndenken, moeten we dan niet dringend nadenken over welke voorbeelden we jongeren aanbieden? "

Toch merk je dat jongeren zich daar steeds sterker tegen verzetten. Bruno Vanobbergen verwijst naar een grote bevraging bij scholieren die de Vlaamse Scholierenkoepel recent uitvoerde. Bij de start van het nieuwe schooljaar komt VSK naar buiten met de resultaten ervan en met een nieuwe visie. Bruno ligt een tipje van de sluier op. “Wat staat er voor de jongeren op de eerste plaats? Vrije tijd. Gewoon kunnen zijn.”

“Kijk je naar hoe we vandaag de tijd van kinderen en jongeren pedagogisch invullen, dan valt één ding op: we blinken uit in een vorm van ultieme pedagogisering. Alle tijd wordt gepland, gestuurd en zinvol gemaakt. Zelfs hun vrije tijd is verworden tot een verlengstuk van opvoeding en controle. We leggen een soort shelter over hun tijd: een beschermende koepel die alles afdekt, structureert en richting geeft.”

Spontaniteit, experiment, gewoon mogen zijn, dat zijn essentiële bouwstenen van menswording. Jongeren willen niet langer alleen maar deelnemen aan een systeem dat hen reduceert tot prestaties en efficiëntie. Ze willen ruimte, tijd en betekenis.

De rol van het middenveld in een veranderende samenleving

Het middenveld speelt een cruciale rol in vragen rond zingeving, betekenisgeving en creëren van tijd en ruimte. Maar het staat voor de fundamentele uitdaging om zichzelf heruit te vinden. Dat klinkt eenvoudig, maar de realiteit is complex. Steeds vaker blijkt dat het middenveld de aansluiting met de nieuwe generatie verliest.

Volgens Bruno Vanobbergen ligt het fundamentele vraagstuk in de manier waarop we jongeren en gezinnen vandaag ondersteunen. “We blijven vasthouden aan oude systemen. Grootouders die inspringen, ouders die alles combineren, maar dat volstaat niet meer. Bovendien verandert de rol van grootouders: zodra zij zelf zorg nodig hebben, valt dat vangnet weg. Dan krijg je een generatie die tegelijk moet zorgen voor jonge kinderen én voor oudere ouders. Dat is gewoon niet houdbaar. Als samenleving zijn we daar niet op georganiseerd. Onze opvangsystemen zijn daar niet op afgestemd. We verwachten dat iedereen blijft werken en tegelijk zorgt voor jong en oud. Dat is niet realistisch. Steeds meer mensen haken af, niet uit onwil, maar omdat het gewoon niet meer lukt.”

Het middenveld heeft de verantwoordelijkheid om hierover na te denken. Als jongeren niet meer naar activiteiten komen, is dat niet omdat ze niet willen. Ze hebben er simpelweg geen tijd of ruimte voor. We moeten durven erkennen dat de context veranderd is.

“We moeten niet méér doen, maar beter”, preciseert Bruno. “Jongeren opnieuw ruimte geven, ouders ontzorgen en het middenveld opnieuw laten functioneren als plek van betekenis. We zijn zorg almaar meer aan het institutionaliseren, terwijl we die juist terug in de samenleving zouden moeten brengen door anders met tijd om te gaan.”

“Een schooldag die bijvoorbeeld eindigt rond 14 uur, gevolgd door een breed vrijetijdsaanbod, zou druk kunnen wegnemen en echte gezinstijd mogelijk maken. Ook werkgevers hebben hierin een rol te spelen. Structurele flexibiliteit kan ouders ademruimte geven.

Stress bij ouders heeft een directe impact op kinderen. Dat werd tijdens de coronaperiode pijnlijk zichtbaar. Die constante tijdsdruk ondermijnt het gevoel van veiligheid en welzijn in gezinnen. Willen we gezinnen echt ondersteunen, dan moeten we onze systemen aanpassen”, besluit Bruno Vanobbergen.

Dat is een verantwoordelijkheid die we als samenleving moeten opnemen. We moeten die druk erkennen en actief zien te verminderen, zodat zorg en ondersteuning opnieuw ingebed raken in het dagelijkse leven, dicht bij mensen, in hun omgeving en afgestemd op wat ze echt nodig hebben.”

Meer lezen over opvoeding, onderwijs en kinder- en jongerenrechten

Deel op facebook