Emilie Meessen
“Er durven in geloven en de moed hebben om het te proberen” – de visie van Emilie Meessen over zorg en dak- en thuisloosheid uit de wereld helpen
Lees het artikel hieronder of download de pdf
In Brussel werkt de door Emilie Meessen opgerichte organisatie Straatverplegers al bijna 20 jaar aan de ambitieuze doelstelling om een einde te maken aan de dakloosheid. Hun methode bestaat erin om hygiëne te gebruiken als een hefboom van menselijke waardigheid en de mensen op straat op weg te zetten naar duurzame huisvesting. Tegelijk willen ze de hele samenleving mobiliseren opdat niemand nog uit de boot valt.
In het kader van het Caruna-project, dat op zoek wil gaan naar de toekomst van de zorg in onze samenleving, deelt Emilie Meessen met ons haar visie. Ze herinnert er allereerst aan dat zorg ruimschoots het medische overstijgt:
“Zorg is zoveel meer dan een pleister of zwachtel. Zorg is de andere in staat stellen zich te ontwikkelen en opnieuw vertrouwen te verwerven.”
Al van jongs af aan voelt Emilie Meessen zich aangetrokken door humanitaire actie en het werk op straat. Als studente verpleegkunde ging ze vrijwillig meewerken in een centrum voor daklozenopvang in Brussel, waar ze ook haar vrije tijd en vakanties doorbracht. Ze raakte ervan overtuigd dat hygiëne een essentiële hefboom is om de spiraal van uitsluiting te doorbreken en ging zich specialiseren in gemeenschapsgezondheid.
Ze deed ervaring op in Afrika en maakte in Burkina Faso een scriptie over hygiëne en wondzorg, vóór ze naar Brussel terugkeerde. In het kader van haar specialisatie in tropische geneeskunde verrichtte ze veldwerk waaruit een cruciaal gebrek aan contact naar voren komt tussen mensen die op straat wonen en de bestaande instellingen. In 2006 richtte ze daarom, samen met Sara Janssens, de organisatie Straatverplegers op.
Vanuit de overtuiging dat iedereen een actor en factor van verandering kan zijn werkt ze met een heel duidelijke visie haar project uit: daklozen opnieuw vertrouwen geven en autonomie.
Zorg is veeleer begeleiden dan zelf handelen
Emilie Meessen herinnert zich van haar verpleegopleiding de eerste handelingen die ze er aangeleerd kreeg: een patiënt wassen en het bed opmaken. Voor haar schuilt in die basishandelingen al een essentiële dimensie. Ze zorgen er namelijk voor dat de andere zich beter in haar of zijn vel en omgeving zal voelen.
Bij Straatverplegers is hygiëne een diagnostisch en therapeutisch instrument. “Als een persoon er niet meer toe komt zich te wassen zal hij of zij een hoop andere dingen ook niet meer doen: plannen maken, papieren in orde brengen, aan gezondheid werken. Hygiëne zegt iets over zelfrespect. Het is lichaamstaal van iemand bij wie de woorden niet meer komen.”
Als we vragen met welk beeld ze zorg associeert antwoordt ze meteen: “een hand”. De uitgestoken hand die wil ondersteunen, maar ook de hand van iemand die zijn autonomie terugvindt.
“Hygiëne als diagnostisch en therapeutisch instrument.”
Zorgen in de samenleving: tussen paradoxen en hoop
De dagelijkse ervaringen binnen haar team zijn heel erg tegengesteld. Enerzijds is er de vreugdevolle aanblik van mensen die de straat de rug toekeren, huisvesting vinden en hun leven weer opbouwen. Maar anderzijds ook de bittere vaststelling dat het aantal daklozen alleen maar blijft toenemen.
De tegenstellingen zijn sterk. Na de covidcrisis leek iedereen overtuigd van het belang van zorg en sociale hulpverlening. Maar de budgetten krimpen, er wordt gesneden in de dienstverlening en het parcours van de kwetsbaarsten blijft geblokkeerd, zodra verschillende moeilijkheden samenkomen: verslavingen, mentale aandoeningen, gevorderde leeftijd, huisvesting …
“Er is eerst een investering nodig opdat mensen nadien zelfstandig worden. Maar men doet net het omgekeerde: daar bezuinigen waar de inspanningen het hardste nodig zijn.”
Voor Emilie Meessen heeft dat werk pas zin als de hele samenleving erin meegaat. Straatverplegers doet niet alleen maar aan individuele begeleiding: de organisatie wil voortaan ook burgers, overheden en instellingen mobiliseren, vanuit de overtuiging dat enkel een collectieve aanpak tot duurzame resultaten leidt.
Solidaire voorbeelden van bij ons en elders
We kennen in België tal van verhalen waaruit blijkt dat solidariteit bestaat en levens redt. Emilie Meessen vertelt hoe een Poolse patiënte die niet lang meer te leven had via een onwaarschijnlijk netwerk van vrijwilligers, consulaat en ziekenhuis, naar haar familie kon terugkeren om er omringd door haar naasten te sterven.
Ze vermeldt ook de straatveger die door zijn dagelijkse oplettendheid herhaalde keren een dakloze heeft kunnen redden van de dood door onderkoeling. Of de mijnheer die in een tentje in het bos woonde en dankzij de mobilisatie van de parkwachters en de omgeving een aangepaste modulaire woning kon krijgen.
Als de verhalen iets duidelijk maken is het dat de oplossing nooit van één kant komt, maar van een samenwerking van actoren, burgers, zorgverleners, instellingen en openbare diensten.
Andere inspirerende voorbeelden van elders zijn:
- Boston, waar de hulpdiensten niet wachten tot mensen weer gehospitaliseerd worden maar de straat opgaan om tot een betere follow-up van hun regelmatige klanten te komen.
- Noorwegen, waar ziekenhuizen beboet worden als ze mensen ontslaan zonder voor huisvesting gezorgd te hebben.
- Finland dat een nationaal beleid heeft om dakloosheid tegen te gaan dat als een model kan gelden voor heel Europa.
Het Finse voorbeeld ‘Housing First’
Finland is het enige Europese land waar dakloosheid stelselmatig afneemt. Sinds 2008 voert het land een eenvoudig maar radicaal beleid: allereerst stabiele huisvesting en pas daarna rond die basis de zorg en de sociale ondersteuning organiseren. De resultaten zijn indrukwekkend:
• Op tien jaar tijd is het aantal daklozen met bijna de helft gedaald.
• Het aantal langdurig daklozen is met meer dan 70 % afgenomen.
• In 2021 telde het land nog 4 400 personen zonder vaste verblijfplaats, tegenover meer dan 8 000 in 2008.
Het model blijkt ook economisch relevant: de samenleving bespaart er ongeveer 15 000 € per jaar en per persoon die een woning vond, door minder ligdagen in het ziekenhuis, minder celstraffen of minder interventies van de spoeddiensten.
Het programma kreeg de naam ‘Housing First’ en geldt als een internationale referentie. Het toont aan dat het mogelijk is om dakloosheid een halt toe te roepen, op voorwaarde dat men huisvesting niet als een beloning ziet maar als een basisrecht.
De nieuwe uitdagingen: het tekort aan huisvesting, geestelijke gezondheidsproblemen en de meritocratie
Eén vaststelling is voor Emilie Meessen overduidelijk:
“Genezen kan niet op straat. Huisvesting maakt deel uit van de behandeling.”
Leven op straat maakt alles kapot: je verliest je waardigheid en gaat er fysiek en psychisch aan kapot. Veel daklozen verliezen uiteindelijk hun gevoeligheid voor kou, pijn en zelfs geuren. Dat fenomeen wijst absoluut niet op onverschilligheid maar is een overlevingsmechanisme. Op gelijkaardige wijze worden bepaalde mentale stoornissen, die als hinderlijk gezien worden, strategieën om het vol te houden: paranoia beschermt, agressiviteit ontmoedigt aanvallers, door zich terug te trekken ontloopt men gevaren ...
Maar voorbij het probleem van de fysieke en psychische gezondheid tekent zich een grotere politieke en maatschappelijke uitdaging af: het risico dat zich een logica installeert die de toegang tot rechten laat afhangen van verdiensten. In een samenleving die almaar meer rendementseisen stelt lijkt het erop dat alleen diegenen die werken of ‘zich goed gedragen’ waardig bevonden worden om zorg of huisvesting te krijgen. Dat soort visie verwerpt Emilie Meessen ten stelligste:
“Sommige van onze patiënten zullen nooit meer werken omdat ze voor het leven gehandicapt zijn. Erbovenop geraken wil nog niet zeggen dat je ook altijd economisch weer rendabel wordt.”
Bijdragen aan de samenleving is nochtans niet beperkt tot economische waarde voortbrengen. Een plekje vinden, hoe bescheiden soms ook, kan genoeg zijn om weer zelfrespect te ervaren en je nuttig te voelen: de planten water geven in het medisch huis, een koffie drinken met een buur, deelnemen aan een culturele activiteit of gewoon een vriendschapsband met een vrijwilliger onderhouden. Geen van die gebaren heeft een impact op de werkloosheidscijfers, maar ze zijn essentieel voor een menswaardig leven.
Dat is de eigenlijke inzet: accepteren dat productiviteit geen maatstaf kan zijn voor de waarde van een persoon. Een solidaire samenleving vraagt zich niet af of een persoon ‘rendeert’ maar of hij op haar of zijn manier bijdraagt en deelneemt aan het samen-leven.
Hulp en zorg vormen een kwetsbare keten en dat schuurt
Achter de successen en de positieve verhalen gaat bij Straatverplegers een dagelijkse realiteit schuil die gekenmerkt wordt door structurele hindernissen die het werk vertragen en bemoeilijken.
Bureaucratisering voorop. De organisatie heeft een budget van zo’n 4 miljoen euro en moet elke uitgave verantwoorden, tot de laatste koffie of hechtpleister. “Ik zou veel liever voor mijn team zorgen in plaats van achter hun kastickets aan te gaan”, zucht Emilie Meessen. Die administratieve overkill slorpt zoveel energie op die anders naar de patiënten zou kunnen gaan of naar opleiding van onze mensen.
Versnippering van diensten, op de tweede plaats. Het parcours van iemand die op straat leeft is vaak complex: geestelijke gezondheid, verslaving, chronische ziekten, isolement. Maar instellingen werken in silo’s. Het beroepsgeheim is weliswaar nodig, maar maakt de coördinatie nog moeilijker. Omdat er geen gedeeld platform bestaat werkt ieder met de eigen informatie: het ziekenhuis weet soms niet dat de patiënt begeleiding krijgt op straat, het medisch huis weet niet dat de afspraak niet nagekomen werd, de straatwerkers verdoen hun tijd met op zoek gaan naar mensen. Het gevolg zijn onderbrekingen in de zorg en in de follow-up en herhaalde hospitalisering die vermijdbaar was.
De financiële onzekerheid, tot slot. Het budget bestaat voor de helft uit overheidssubsidies en voor de andere helft uit privégiften. De ene helft is dus afhankelijk van politieke keuzen en onderhevig aan besparingen, maar ook de andere helft is bedreigd, doordat de fiscale voordelen voor giften dreigen te verminderen. Het gevolg van deze dubbele kwetsbaarheid is een voortdurend klimaat van onzekerheid. “Men wil dat organisaties samenwerken, de krachten bundelen, het werk coördineren maar van de kant van de overheid is zo’n coördinatie onbestaande”, benadrukt Emilie Meessen.
Niet alleen Straatverplegers wordt met dat soort knelpunten geconfronteerd. Ze tonen de beperkingen van een systeem waar de goodwill van de actoren botst op een administratieve, financiële en organisatorische logica die er al te vaak toe leidt dat wat nochtans rechtvaardig en efficiënt is niet ten volle ingezet kan worden.
Prioriteiten en bedreigingen: behouden en ontwikkelen
In een almaar onzekerder landschap formuleert Emilie Meessen duidelijke prioriteiten, gebaseerd op terreinervaring en de realiteit die de teams van dag tot dag beleven.
Het gaat om behouden wat nog werkt:
- De toegang tot de gezondheidszorg, die al bemoeilijkt wordt door budgettaire beperkingen. “Als men nog gaat schrappen glijden we af naar onmenselijke toestanden”, waarschuwt zij.
- Sociale huisvesting en de sociale verhuurkantoren, die een essentiële toegangspoort blijven, niettegenstaande hun ontoereikende aanbod.
- De operationele autonomie van de organisaties, waardoor ze op het terrein tegemoet kunnen komen aan de reële behoeften in plaats van aan politieke prioriteiten alleen.
Emilie identificeert ook drie prioriteiten om onmiddellijk werk van te maken:
- De duur van de hospitalisaties herzien. Nu is een ziekenhuisverblijf vanwege de kosten vaak te kort. Het gevolg is dat mensen regelmatig opnieuw op de spoeddienst belanden, wat het voor de samenleving uiteindelijk nog duurder maakt.
- De eerstelijnszorg en ‘lijn 0,5’ versterken. Deze laatste groepeert de multidisciplinaire dienstverlening aan de kwetsbaarste bevolkingsgroepen en gaat op zoek naar zij die niet in een medisch huis geraken. Bij gebrek aan middelen is ze overbevraagd.
- Massaal uitbreiden van de geestelijke gezondheidszorg. Meer en meer mensen komen op straat terecht omdat ze er mentaal onderdoor gegaan zijn, soms na een verkort ziekenhuisverblijf. Zonder aangepaste begeleiding verliezen ze hun woning en komen in een spiraal van onzekerheid terecht.
Bij dit alles, één vaststelling: hoe langer we afwachten, hoe erger het wordt. De daklozenproblematiek in Brussel is geëvolueerd van 1.500 personen in 2012 naar meer dan 10.000 vandaag, wat alles zegt over hoe snel het achteruitgaat. Een studie had berekend dat 10 miljoen euro in 2014 volstaan zou hebben om een einde te maken aan de problematiek van dakloosheid in de hoofdstad. Vandaag zijn de behoeften vele keren groter en de factuur uiteraard veel zwaarder.
“Hoe langer we wachten, hoe hoger de kostprijs, in geld maar vooral in mensenlevens.”
Toch dreigen er momenteel nog heel wat verontrustende evoluties op ons af te komen: dalende subsidies tegenover de explosieve toename van de behoeften, verlaagd fiscaal voordeel voor giften (waardoor een levensnoodzakelijke financieringsbron dreigt op te drogen) en een sociaal of migratiebeleid dat nog meer mensen de straat op jaagt, in plaats van de druk te verminderen.
Een robuuste, solidaire samenleving
Hoe komen we tot een zorgzame samenleving? Het mag voor Emilie Meessen wat meer zijn dan vriendelijkheid, die evident zou moeten zijn. Zij heeft het liever over solidariteit en respect: zelfrespect, respect voor anderen en respect voor de planeet.
Ze maakt een onderscheid tussen veerkracht (opstaan na een tegenslag) en robuustheid (volhouden door rekening te houden met je grenzen). De beide zijn nodig.
“Ook wie rijk en gezond is heeft anderen nodig om zijn leven zin te geven”
Dakloosheid kan dienst doen als maatschappelijk laboratorium: alles waarin we tekortschieten komt er samen (huisvesting, gezondheid, gevangenis, jeugdzorg), waardoor goed zichtbaar wordt welke de prioriteiten zijn als we een samenleving willen uitbouwen die daadwerkelijk solidair is.
Erin durven geloven
Emilie Meessen maakt een strenge balans op: het aantal daklozen stijgt exponentieel, de middelen nemen af en de politieke tegenstellingen stapelen zich op. Toch wijst ze elk fatalisme van de hand, hoe ontmoedigend de context ook is. Elke dag ziet ze op het terrein hoopvolle dingen: teams met inzet, burgers die de hand reiken, onwaarschijnlijke vormen van samenwerking die levens redden. Dat ‘goede nieuws’ wordt regelmatig gedeeld binnen de organisatie omdat het een bron van energie en volharding vormt.
Ze herhaalt met kracht: geen enkele organisatie komt er in haar eentje. De sector is noodzakelijk maar ontoereikend. Burgers, instellingen, politieke verantwoordelijken … De hele samenleving moet de handen in elkaar slaan om de uitdaging aan te gaan. “Ons werk heeft maar zin als iedereen erin meegaat”, benadrukt zij.
“Durven geloven in de andere en de moed hebben om het te proberen, ook als het niet altijd zal werken.”
Haar boodschap tot de samenleving en de besluitvormers: dakloosheid uitroeien is geen naïeve droom maar een haalbare doelstelling. Op voorwaarde dat we het samen willen en er voor gaan, vastberaden, solidair en met vertrouwen.